De tol van alcohol: Midas Dekkers doet ze nog eens vol – Humo: The Wild Site

Gepubliceerd op Auteur: koenarchief
Bron: Humo

‘Het was niet de schuld van de drank dat mijn vader mijn moeder sloeg, het was de schuld van mijn vader’

Voor hem graag een kopje koffie. Met een glaasje sterkedrank ernaast, zegt hij tegen zijn vriendin Ruth, met wie hij al veertig jaar een relatie heeft en samenwoont in een grachtenpand in Weesp, nabij Amsterdam. Het ligt naast zijn stamcafé De Natte Krant, dat – hoe symbolisch – op de fles ging terwijl hij ‘Volledige vergunning’ schreef. Het boekje is net zozeer een cultuurgeschiedenis van het café als een klaagzang over hoe die manier van leven teloorgaat. ‘In de tijd dat ik eraan schreef, is de helft van de cafés waarvan ik hou verdwenen,’ zegt de bioloog, terwijl hij weemoedig een slokje jonge jenever neemt in zijn werkkamer.

– Wat gaat er met het bruine café verloren?

Midas Dekkers «Het is een plek waar je naartoe kunt als de wereld je te veel wordt. Vroeger had je naast je werk en je gezin ook nog het café. Na je werk ging je daar eerst even afkoelen. Daarna kwam je vrolijk thuis. Nu staan ze liever in de file dan dat ze aan de bar een borreltje drinken. Maar ik wil deze aardbodem niet verlaten voordat ik de mensen erop gewezen heb dat ze één van onze mooiste cultuurgoederen naar de kloten laten gaan.»

– Je bent ‘onder de bar geboren’, zoals je zelf schrijft. Jullie woonden boven het café. Wat zijn je eerste herinneringen daaraan?

Dekkers «Voor mij is het café de meest geborgen plek ter wereld. Dat is een ervaring die ik als 5-jarig kind al had, dus zelfs zonder drank vond ik het al een veilige omgeving. Het is een oord waar je de scherpe kantjes van het leven even vergeet. Als de wereld je te veel wordt, is er een hoekje in de schaduw van de maatschappij waar je je kunt terugtrekken met andere mensen die dat ook zo voelen. Maar tegenwoordig moet alles licht en transparant zijn van al die architecten, cultuurfilosofen en stadsinrichters. Elk nieuw huis heeft nog méér glas, vanuit de overtuiging dat mensen gelukkig worden van licht en transparantie. Die architecten en consorten zijn duidelijk geen biologen, want die weten dat de mens eigenlijk een holbewoner is. Mij verbaast het daarom ook niks dat de meesten zo ongelukkig zijn. Mensen voelen zich het best als ze met z’n allen in een gezellig hol zitten, met gedimd licht. We hadden de lamp nog niet uitgevonden of we vonden de schemerlamp uit. Als je wilt weten wat iemand gelukkig maakt, moet je kijken naar wat gelukkige mensen doen. En dan zul je ontdekken dat wie het leven redelijk door weet te komen, niet alleen thuis een holletje heeft gebouwd, maar ook vaker dan gemiddeld in het bruine café zit. Daar heeft hij een soort vrede met het leven ontdekt. Dat is de belangrijkste functie van het café: troost. Het café is een zalfje voor het aardse tranendal waarin wij leven.»

– Misschien heeft de teloor-gang van het stamcafé ermee te maken dat alcohol een slechtere naam heeft gekregen.

Dekkers «Ja, voor gezondheid moet tegenwoordig alles wijken. De termen goed en kwaad zijn vervangen door gezond en ongezond. Terwijl ‘een gezonde mens’ net zo’n onzinnig begrip is als ‘een gezonde lantaarnpaal’. Iedereen slaat elkaar met onderzoeken om de oren, maar er is maar één goed onderzoek gedaan. Onderzoekers van Harvard kwamen tot de conclusie dat je twee jaar langer leeft als je in je leven alles bij elkaar twee jaar sport, en je moet daar lang voor je 40ste mee beginnen. Dus die twee jaar dat je ouder wordt, besteed je door je in belachelijke kleren in het zweet te werken.

»De gezondheidshype lijkt erg op godsdienst. Het doel is, net zoals vroeger, het eeuwige leven nastreven. Hardlopers denken van de dood weg te kunnen rennen, maar het leven is niks anders dan 75 jaar lang tegenstribbelen en toch doodgaan. Eenvoudiger kan ik het niet samenvatten. En met een borreltje erbij gaat dat nu eenmaal een stuk makkelijker. Als je marathonlopers vraagt waarom ze lopen, krijg je vaak het antwoord dat er endorfines in je hoofd ontstaan, een stofje waardoor je je prettig voelt. Dan zeg ik altijd: als je in plaats van 42 kilometer nu eens 4 meter de hoek om loopt, dan vind je een bruin café waar je dat gewoon per glas kunt krijgen.

»Je kunt nog zo je best doen, maar een groot deel van je gezondheid hangt af van het toeval: of je goede genen hebt meegekregen van je ouders. Mijn ouders hadden niet zoveel tijd voor mij, dus bij ons was het: ‘Mama, ik heb pijn in mijn buik.’ ‘O, jongen, neem een borreltje.’ ‘Mama, ik ben bang voor het examen.’ ‘O, jongen, neem een borreltje.’ Ons universele geneesmiddel was een borreltje. Zo ben ik opgevoed. Mijn moeder had twee middelen: ’s ochtends ging ze naar de kerk om een kaarsje te branden en ’s middags dronk ze een glaasje sherry. Zo kun je de meeste dingen in het leven wel aan.»

– Een huisarts zei me eens dat niet drinken als een antidepressivum werkt. Ook psychologen zien alcohol eerder als iets dat een depressie of angsten aanwakkert dan dat het leven er lichter van wordt.

Dekkers «Dan drinken ze niet genoeg. Waar halen ze die onzin vandaan? Een borreltje op zijn tijd is het beste antidepressivum dat er bestaat! De kiem van neerslachtigheid krijgt niet eens de tijd om te groeien, want ze wordt meteen gesmoord. Ik ken alle slechte kanten van alcohol, ik ben mijn hele leven lang met alcoholisten omgegaan, het heeft enorm veel ellende in de levens van mensen aangericht. Maar ik ben ervan overtuigd dat alcohol in nog meer levens juist ontzettend veel troost heeft gebracht. Elke mens heeft een sombere, melancholische kant. Met die kant van het menselijke karakter kun je bij de bakker en in de Efteling niet terecht. De enige plek die daarvoor geschikt is, is het bruine café. Als het bruine café morgen niet meer bestaat, kunnen psychiaters hun bezoekuren verdubbelen. En dan zal het nog niet helpen.»

‘Als het bruine café morgen niet meer bestaat, kunnen psychiaters hun bezoekuren verdubbelen’

– In je boek schrijf je: ‘Als zoontje van een kroegbaas ben je een onbestorven wees. Je hebt wel een vader en een moeder, maar die zijn er niet. Niet voor jou. De klanten gaan voor. En waren er geen klanten om te bedienen, dan schonken mijn ouders zichzelf wel iets in.’ Je ontkent in je boek meerdere keren dat het zielig voor je was, maar toch bleef ik het zielig voor je vinden.

Dekkers «Zielig? Welnee. Het was juist heerlijk. Al had ik een vader en een moeder minder, ik kreeg er tientallen ooms en tantes voor terug. Kinderen en katten van een cafébaas zitten nooit om aandacht verlegen. Vaste klanten groeten je alsof je één van hen bent en aaien je over je bol. Je voelt je echt in de gemeenschap opgenomen. En opgroeiend in het café leer je al snel dat je allerlei soorten mensen hebt, en ook dat die na twee borreltjes heel anders zijn dan na acht borreltjes. Als je geld voor je rapport wilde aftroggelen, moest je goed inschatten wat ze ophadden. Het doet mij denken aan een uitgebreide familie. En dat is volgens mij, als bioloog, de oorspronkelijke situatie van mensen. Wij zijn apen en een aap leeft in een groep met andere apen. In de 19de eeuw hebben we het gezin als hoeksteen van de samenleving uitgevonden, maar van alleen maar hoekstenen kun je geen muurtje metselen. Die uitgebreide familie vind je alleen nog maar in het café.»

– Over die aardige stamgasten schrijf je: ‘Wat mensen niet begrijpen, is dat er een heleboel mensen zijn die zelf geen kinderen hebben, maar die wel graag aandacht geven aan kinderen. Voor een paar kwartjes waren wij wel bereid, als jonge prostituees, om die te ontvangen.’ Maar dat is toch geen liefde?

Dekkers «Dat weet je als kind toch niet? Ik ben godzijdank geen kinderpsycholoog, want ik geloof niet in die lui, maar je kunt meer liefde krijgen van een uitgebreide caféfamilie dan wanneer je met mama en papa in een verstikkend flatje in de Randstad woont.»

– Die kinderen in dat flatje in de Randstad hebben misschien wel ouders die naar hen luisteren, terwijl jij het met dronken lui moest doen die de volgende dag niet meer wisten wat je had gezegd. Dat schrijf je zelf: ‘Een café wordt bevolkt door zenders, niet door ontvangers.’

Dekkers «Maar die mensen zijn niet altijd dronken, ze komen nuchter binnen. Ik was daar heel tevreden mee (gaat de fles jenever halen).»

– Heb je op geen enkele manier een effect bij jezelf gezien van de omstandigheden waarin je bent opgegroeid?

Dekkers «Alleen in positieve zin. Als je geen ouders hebt die zeggen dat je naar bed moet, ga je na een tijdje wel uit jezelf op tijd naar bed. Ik meen te mogen zeggen dat ik een tamelijk zelfstandig wezen ben. Ik ben een einzelgängertje. Maar komt dat doordat ik zo ben opgevoed, of heb ik die opvoeding zo goed doorstaan omdat ik toevallig een einzelgänger ben? Dat weet je niet. Het belangrijkste lijkt me dat ik – en ik ben al behoorlijk oud – tevreden op het verloop van mijn leven kan terugkijken. Ik ben wel een chagrijn, maar dat is mijn natuur.»

– Heb je weleens van vriendinnen gehoord dat je je niet kwetsbaar opstelt?

Dekkers «O, ja. Je niet kwetsbaar opstellen, dat is een klassieker. Maar dat zeggen ze niet alleen tegen mij. Alle vrouwen zeggen dat tegen alle mannen. Ik vind het het stomste wat je kunt doen. Waarom zou je je kwetsbaar opstellen? Dan word je gekwetst. Stel je voor dat je een ridder bent en denkt: ‘Nou, zo’n harnas, dat gooi ik weg, ik ga mij kwetsbaar opstellen.’ Van zulke ridders wordt weinig meer vernomen.»

– Je hoort weleens dat je je in de liefde beter niet al te geharnast kunt opstellen, omdat je dan dieper verbonden bent.

Dekkers «De meeste liefdes zijn eindig. Als je je kwetsbaar opstelt, dan ben je twee jaar later nog aan het herstellen van de klap.»

– Jij begint daar niet aan.

Dekkers «Ik heb me één keer heel kwetsbaar opgesteld, toen wist ik nog niet dat die Freud een oplichter was. Wel, dat heb ik geweten.»

– Want wat gebeurde er?

Dekkers «Ze ging weg, met een ander natuurlijk. Ja, dat doen jullie! En gelijk heb je, hoor. Dat zal types als ik leren, maar het ging me niet in mijn koude kleren zitten. Gekwetst worden is heel akelig, hoor. Dus ik begin er niet meer aan.»

– Zegt je vriendin er weleens wat over? Bijvoorbeeld: ‘Je deelt weinig met me.’

Dekkers «Wij hoeven niet alles uit te spreken. Dat is juist gevaarlijk. Door alle huwelijkstherapeuten wordt ons aangepraat dat je alles tot op de bodem moet uitzoeken. Maar dat moet je juist niet doen. Op de bodem ligt bezinksel, dat moet je vooral op de bodem laten liggen. Als je er maar mee kunt leven, daar gaat het om.»

– ‘Er werd gezopen bij het leven en geleefd tot ver na sluitingstijd. Dan zeulde mijn moeder mijn vader het trapje op en kon het slaan beginnen. Ik moet als kind hebben gehoord hoe hij haar alle hoeken van de kamer liet zien,’ schrijf je. Ben je als beginnende drinker bang geweest dat je net als je vader gewelddadig zou worden?

Dekkers «Ik heb daar nooit de drank de schuld van gegeven, wel mijn vader. Als je wéét dat je gewelddadig wordt van drank, moet je ervan afblijven. Dus hij was een lul. Ook zonder drank op was hij een lul.»

– Bleef jouw moeder ondanks de drank een stabiele factor?

Dekkers «O, nee. Als mijn moeder de sherryfles te pakken had, werd ze strontvervelend. Dan werd ze echt een zeikwijf. Maar wij zagen dat al van honderd meter afstand aankomen, dus maakten wij de grootst mogelijke bogen om haar heen. De volgende ochtend was die slechte bui over en had ze bovendien zo’n hoofdpijn dat je drie dagen lang geen last meer van haar had. Ze was ook vaak een aimabele vrouw, hoor. En het leuke van drank is dat je kunt uitrekenen hoe iemands stemming is. Dat hangt af van hoe laat het is. Dat is toch heerlijk? Je hebt steeds een andere vader of moeder en je kunt gewoon op de klok kijken om te weten welke in werking treedt.»

– Vond je het niet verschrikkelijk als je vader je moeder in elkaar sloeg?

Dekkers «Niet dat ik me kan herinneren. Waar ik me zorgen over maakte, was of mijn vader míj in elkaar zou timmeren. Kinderen zijn wat dat betreft verstandiger dan volwassenen, hoor. Prioriteit één is: word ik in elkaar geslagen, ja of nee?»

– Maar het is toch heel naar om je moeder van de pijn te horen gillen?

Dekkers «Er werd wel meer gegild in het café. Wisten wij veel. Het enige wat ik me in die zin kan herinneren, is dat mijn vader ooit een keer mijn broertje in elkaar sloeg. En dat was een taaie, die gaf geen krimp. Toen zei ik: ‘Haha, papa kan niet slaan.’ Dat had ik beter niet kunnen zeggen. Hij kon goed meppen.»

– Het is wel opvallend dat het je allemaal zo weinig deed. Je zus omschrijft je als een gevoelig jongetje. Als je opa een kevertje doodmaakte, werd je kwaad.

Dekkers «Kijk, dat is het grootste misverstand ter wereld. Dat je gevoelig moet zijn om het erg te vinden als iemand een kevertje dooddrukt. Ik vind het verschrikkelijk als mensen zonder enige reden dieren doodmaken. En toen dat gebeurde, was ik helemaal geen gevoelig jongetje, toen was ik al een jaar of 30. Nee, mensen moeten niet zomaar kevers doodtrappen.»

– Maar vaders mogen wel moeders slaan.

Dekkers «Natuurlijk niet, maar mijn moeder is geen kevertje. Ze is 96 geworden. En ze is zelf drie keer met hem getrouwd. Ja, hé, hallo.»

– Het tweede kind dat je moeder met hem kreeg, was je zusje, dat zwaar lichamelijk en geestelijk gehandicapt was. Was zij ook ergens in huis boven het café?

Dekkers «Die lag op een zoldertje te stuiptrekken, ja.»

– In haar eentje, terwijl jouw ouders beneden aan de tap stonden?

Dekkers «Ja. Uiteindelijk ging mijn moeder er met de beste klant vandoor om in Amsterdam een nieuw leven te beginnen. Weer met een café, en bij haar tweede man was het hetzelfde liedje. Weer een gehandicapt kindje. En vader en moeder werken en het kindje stuiptrekken.»

– Daarvan ben jij dan getuige, en ook dat beschadigt je niet?

Dekkers «Dat waren in mijn leven de normale dingen. Ze doen altijd alsof kinderen van peperkoek zijn gemaakt, maar een kind kan veel hebben. Als kind wist ik niet beter dan dat vaders moeders slaan. Ik had de jaren des onderscheids nog lang niet bereikt. Dus ja, dat aanvaardde ik als een gegeven. Het is zoals het is. Kan ik je nog een borreltje inschenken?»

‘Het leven is 75 jaar lang tegenstribbelen en tóch doodgaan. Met een borreltje op gaat dat makkelijker’

– Drink je elke dag?

Dekkers «Ja.»

– Hoeveel ongeveer?

Dekkers «Op die vraag geef ik geen antwoord. Er zijn van die vragen die tegen je worden gebruikt.»

– Denk je dat je het aan de alcohol te danken hebt dat je best wat pittige dingen hebt meegemaakt zonder dat je er last van hebt?

Dekkers «In mijn bewustzijn ervaar ik mijn jeugd niet als een last die ik meedraag.»

– Bij de AA hebben ze het over DENYAL: you Don’t Even Notice You Are Lying. Zou dat bij jou aan de hand kunnen zijn?

Dekkers «Nee. Echt waar, ik draag uit mijn kindertijd geen last aan herinneringen mee. En ik kan wel net zo lang in psychotherapie gaan tot ze me aanpraten dat ik het voel, maar daar heb ik helemaal geen zin in, want het bevalt me dat ik het niet voel.»

– Zijn er ook Dekkers die wel in therapie zijn gegaan?

Dekkers «Nee, wij zijn niet zulke fans van therapie. Wij nemen een borrel, ha! Er is er wel eentje voor wie die abnormale opvoeding meer negatieve dan positieve gevolgen heeft gehad, maar dat was ook een ander type. Mensen begrijpen niet dat 99 procent van wat jij en ik doen, wordt bepaald door de genen. We hechten belachelijk veel belang aan dat ietsiepietsie opvoeding. Dat is de erfenis van ome Freud. Ik ben een fervent tegenstander van de freudiaanse theorie waarin alles wat er in je jeugd gebeurt tot de laatste snik van je leven doorwerkt. Wat hij zegt, is absoluut onjuist, en ik kan dat eenvoudig aantonen met een experiment: een gezin met vijf kinderen. Alle vijf worden ze met evenveel liefde opgevoed, ze gaan naar dezelfde school en krijgen dezelfde mogelijkheden. Toch wordt één van die kinderen een ontzettende lieverd, de volgende een klootzak, eentje komt in de cel terecht en eentje wordt hoogleraar in de pedagogie als-ie niet oppast. Opvoeding is gewoon niet zo belangrijk als de meeste ouders denken. Ze denken dat het wél zo is omdat zij daar zelf belangrijker van worden. Hoogmoed, dus.»

‘Je hoeft niet alles tot op de bodem uit te zoeken. Op de bodem ligt bezinksel en dat moet je daar vooral laten liggen’

– Heeft het feit dat je geen kinderen hebt iets met je jeugd te maken, denk je?

Dekkers «Ik kom niet uit een gelukkig gezin in de klassieke betekenis van het woord, maar dat is geen voorwaarde om zelf geen gezin te willen stichten. Dat mensen bestemd zijn om gezinnen te stichten, is zo’n verschrikkelijk misverstand. Dat toch zoveel vrouwen zich voortplanten ondanks het feit dat baren niet lekker is, heeft te maken met de culturele eerbied voor het moederschap. Het is een sociale kwestie: ‘Alle vrouwen om me heen hebben kinderen en ik niet.’ Daar moet je de biologie niet de schuld van geven. Rammelende eierstokken bestaan niet. Ik ben gewoon niet zo hoogmoedig om de verantwoordelijkheid voor een nieuw mensenleven op mij te willen nemen. Ik moet er niet aan denken dat ik een kindje krijg dat toevallig wordt geboren met een onhandig stel genen. Voor hetzelfde geld mist het een armpje of een beentje of heb je een nieuw Hitlertje op de wereld geschopt. De helft van de kinderen zijn nu eenmaal rotkinderen, daar kun je niks aan doen. Ja, kon mijn vrouw maar poesjes baren, dan zou ik wel willen.»

– Je moeder kreeg zes kinderen, van wie er twee gehandicapt waren. Toen die in een tehuis belandden, bezocht ze hen niet, ze heeft zelfs hun begrafenissen overgeslagen. Ze leek iemand die pijn wilde mijden. Hield ze die strategie vol of lag ze er op het einde van haar leven toch mee in de knoop?

Dekkers «Nee, ze is mij op hoge leeftijd niet in de armen gevlogen om te zeggen: ‘Jongen, ik heb zo’n spijt, ik heb het verkeerd gedaan.’ Geen sprake van.»

– Ze wist de pijn van het leven tot het einde te omzeilen.

Dekkers «Ja, of ze heeft die stilzwijgend gedragen. Dat weet ik niet. Al die zielenknijpers zouden zeggen dat ze er beter over had kunnen praten, dan had ze haar hart gelucht en was haar leven makkelijker geweest. Maar mijn moeder heeft kennelijk anders besloten. Ze is altijd stevig blijven drinken, waardoor ze steeds vaker viel en haar heup of haar been brak. Uiteindelijk moest ze in het verpleeghuis blijven, die botten waren niet meer aan elkaar te krijgen. Daar lag ze dan als een zak huid met botjes in haar bed te rammelen. Lang hebben we nog jenever voor haar meegenomen. Die verdunden we. Dat was het moment dat ik dacht: het gaat niet goed, toen ze die verdunde jenever gewoon opdronk. Ze heeft zowel mijn vader als mijn stiefvader ruimschoots overleefd. Natuurlijk, kerels kunnen nergens tegen.

»Mijn vader heeft op een bepaald moment een beroerte gekregen. ’s Nachts werden we door het ziekenhuis gebeld of we bereid waren zijn rolstoel te duwen, mocht hij als een plantje uit de operatie komen. Alle kinderen zeiden onafhankelijk van elkaar dat ze daar geen zin in hadden. Dus toen hebben ze hem zonder operatie gewoon laten gaan. Ze hadden daar wel begrepen dat pa alleen was en niet de aardigste man ter wereld, dus dat was het weinig glorieuze afscheid van pa één. Zo ook dat van pa twee, mijn stiefvader. Die heeft zich óók doodgezopen. Hij belandde in het Onze-Lieve-Vrouwe-gasthuis. We kregen ooit een telefoontje: pa was zoek. Ze hebben hem teruggevonden, in de kelder. Daar kroop hij rond, ‘Bier, bier!’ roepend. Ze hebben hem een tijdje vastgebonden. Als wij langskwamen, kreeg hij van ons een blikje bier. Tot hij het niet meer kon opdrinken omdat hij niet meer kon slikken. Toen hoefde het niet meer voor hem en heeft hij zijn ogen gesloten.»

– Drank maakt meer kapot dan je lief is.

Dekkers «Dat is de filosofie van de AA, ja. Maar ik blijf bij mijn overtuiging dat er meer mensen zijn die dankzij een borreltje aardiger zijn voor zichzelf en hun medemensen, dan dat er mensen zijn die kwaad stichten door te veel zuipen. Je kunt met alcohol alle kanten uit. Mensen zeggen altijd dat toverdrank niet bestaat. Dat is pas in ontkenning leven. Nou en of er toverdrank bestaat! (schenkt zich nog een borrel in)»

© de Volkskrant


Midas Dekkers, ‘Volledige vergunning’, Uitgeverij Bas Lubberhuizen