‘Hugo stopte met zingen, en ik ook. En toen was het stil. Het is heel gek om te zeggen, maar zijn dood was zó mooi’
VoorpublicatieDe laatste dagen van Hugo Claus
Hoe kun je je voorbereiden op de dood? En hoe laat je je nabestaanden zo goed mogelijk achter? Met die vragen in het achterhoofd ging journaliste Barbara van Beukering praten met artsen, stervensbegeleiders en nabestaanden van tien bekende figuren, onder wie Jos Brink, Renate Dorrestein en Hugo Claus. Die gesprekken bundelde ze in ‘Je kunt het maar één keer doen’. In deze voorpublicatie vertelt Veerle Claus openhartig over de laatste dagen van haar man: ‘Toen hij niet meer wist hoe hij het nachtlampje moest uitdoen, zei hij: ‘Ik lijd, ik lijd echt. Nu is het genoeg geweest.”
‘Een jaar of drie voor zijn overlijden merkten we dat er iets fout begon te gaan. Het begon met verwarring maar dat viel aanvankelijk niet zo op omdat mijn man altijd een beetje verward was. Hij was geen praktisch iemand. In het begin van onze relatie is het eens gebeurd dat ik zat te wachten in de auto terwijl hij een krant ging kopen. Toen hij uit de winkel kwam, stapte hij zo een andere auto in. Hij werd ook een dagje ouder. Op een bepaald moment had hij een boek gelezen dat de man van de schrijfster Iris Murdoch, John Bayley, over zijn dementerende echtgenote had geschreven. Daarna zei Hugo dat hij dacht dat hij misschien alzheimer had. Toen begonnen er ook dingen op te vallen. Dat was eigenlijk de moeilijkste periode, want je wilt dat natuurlijk niet. Ik probeerde het te verstoppen. Ik schermde hem ook erg af. Als ik journalisten zag, ging ik er een beetje tussen staan omdat ik het verschrikkelijk vond als zij zouden zien wat hem mankeerde. Zolang het niet is benoemd, probeer je het weg te moffelen, verstoppertje te spelen voor de buitenwereld.’
‘Hugo was een heel zelfstandige man. Hij ging vaak naar Amsterdam, naar zijn uitgeverij De Bezige Bij, of hij ging er met een goeie vriendin lunchen. Voor mij werd dat problematisch, omdat ik bang was dat hij in de verkeerde trein zou stappen. Als hij wegging, was ik erg ongerust. Op een gegeven moment ging het ook niet meer. Dat was voor hemzelf ook zeer ingrijpend. Hij raakte ontredderd. Hij kocht elke dag stápels kranten en tijdschriften. We woonden in het centrum van Antwerpen en als hij naar buiten ging, liep ik stiekem achter hem aan. Op een afstand. Uit angst dat hij verdwaalde. Het was al vaker gebeurd dat hij opeens niet wist waar hij was en in paniek raakte. Ik ging natuurlijk ook weleens aangekondigd met hem mee, maar dat wilde hij niet altijd. Ik wilde hem niet zijn waardigheid afpakken.’
‘Het is een heel moeilijk evenwicht tussen zorgzaam zijn en betuttelend worden. Onze verhouding veranderde. Hugo was niet meer echt mijn partner, ik werd zijn moeder. Het werd een ander soort verhouding waar de ziekte tussenin zit. Het moeilijke aan deze ziekte is dat je je eigen man ziet veranderen, je ziet hem afhankelijk worden, je ziet hem dolen. In het begin van onze relatie keek ik naar hem op, ik was drieëntwintig jaar jonger, maar dat kantelde volledig. Ik verwijt mezelf soms dat ik af en toe mijn geduld verloor. Je wilt dat je partner nog je gelijke is, maar hij is niet meer je gelijke en daar kan hij niks aan doen. Dus daar moet je geen ruzie over maken.’
VRESELIJKSTE PERIODE
‘Het verraderlijke van deze ziekte is dat je veel momenten van luciditeit hebt en soms weer helemaal niet. Waardoor je soms ook bijna vergeet dat die ziekte er is. Hij kon het ook nog lang verbergen. Als vrienden hem kwamen halen om op stap te gaan, dan merkten ze er veel minder van dan ik. Hij deed dan ook extra zijn best, want hij vond het heel leuk als ze hem mee uit eten of naar het café namen. Als hij thuiskwam was hij dodelijk vermoeid en dan ging het fout. Dat zagen de vrienden niet. Vóór de diagnose heb ik me ontzettend eenzaam gevoeld. Ik kon er met niemand over praten. Ik deelde het wel met Hugo maar je wilt het voor elkaar niet dramatiseren. Voor mij was dat de vreselijkste periode.’
‘We vermoedden natuurlijk al een tijd dat het alzheimer was. Alle symptomen die ik op internet vond, leken te kloppen. Toen het onhoudbaar werd, besloten we naar een arts te gaan. Hugo heeft altijd gezegd dat als hij ooit dement zou worden, hij het beslist niet tot het eind wilde uitzingen. Via een vriend kwamen we bij een neuroloog van wie we wisten dat hij bereid was euthanasie toe te passen. Nadat Hugo allerlei tests had ondergaan bleek het inderdaad alzheimer te zijn. Hugo zei meteen na de diagnose tegen de arts: ‘Voor mij geen Reve-scenario, ik wil niet eindigen zoals Gerard.’ De arts zei dat hij ons zou begeleiden tot de laatste snik en hij beloofde Hugo dat als hij vond dat het genoeg was geweest, hij euthanasie zou plegen.’
‘Diezelfde dag heb ik in overleg met Hugo een mail gestuurd naar al onze vrienden. Daarin stond: ‘Lieve vrienden, op verzoek van Hugo stuur ik jullie deze mail. Er werd vastgesteld dat Hugo lijdt aan de ziekte van Alzheimer. Hugo heeft beslist de tijd die hem nog rest, en waarvan hij het einde zelf zal bepalen, zo vrolijk mogelijk door te brengen. Hij stuurt jullie zijn groeten. Ni Dieu, ni maître.’ We hebben ontzettend veel reacties op die mail gekregen. Mensen waren erg geschokt. Ook omdat er zo duidelijk in stond dat hij euthanasie zou plegen. Dat hadden we er bewust in gezet om duidelijk te maken dat het niet meer zo heel lang zou duren.’
‘In zekere zin was de diagnose voor onszelf een opluchting. We wisten het nu en we hoefden ons ook niet meer te verbergen. We hadden het kenbaar gemaakt en de buitenwereld moest er maar mee leren leven. We hoefden geen komedie meer te spelen. De periode daarna was eigenlijk makkelijker. De ziekte evolueerde wel en we wisten dat er een eind aan zou komen, maar ook dat hij niet in een instelling zou eindigen. Hij zou thuisblijven en als hij het genoeg vond, stopte hij ermee. Daarover hebben we niet gediscussieerd. Het was overduidelijk voor hem, en ook voor mij.’
‘Tot het laatste moment kon Hugo meepraten en meediscussiëren over tal van onderwerpen. Hij wist het vaak nog beter ook. Als we een gesprek met Cees Nooteboom of Connie Palmen aan tafel hadden, kon hij heel uitgebreid en accuraat over zaken praten. Tegelijkertijd kon hij moeilijk alleen naar buiten gaan, en als hij naar het toilet moest, wist hij niet goed meer waar de badkamer was. Hij was in staat om met zijn aansteker in zijn koffie te roeren, of hij probeerde met het lepeltje zijn sigaret aan te steken. Kleine, praktische dingetjes. Mixing up things.’
‘Het ergste was voor hem dat hij op een gegeven moment niet meer kon schrijven. Dat was een geleidelijk proces. Hij wilde nog graag een laatste boek afmaken, maar dat lukte van geen kanten. Hij klampte zich aan dat boek vast als aan een strohalm. Het pijnlijkste moment was toen ik samen met Suzanne Holtzer, zijn redacteur, met Hugo heb gepraat. We hebben gezegd dat hij zo ontzettend veel mooie dingen had geschreven, dat het niet meer hóéfde. We wezen naar zijn overvolle boekenkast, waarin een hele bibliotheek stond met zijn eigen boeken. ‘Let it be,’ zeiden we. Na dat gesprek viel voor hem alle zorg weg en kon hij het loslaten.’
‘Daarna is het vrij snel gegaan. Ik herinner me een moment niet lang daarna dat we gingen slapen. Ik deed mijn lampje uit en het lukte hem niet zijn lampje uit te doen. Hij zei: ‘Ik weet niet hoe het moet.’ Toen was hij even stil en zei: ‘Ik lijd. Ik lijd echt.’ ‘Maar je hoeft helemaal niet te lijden,’ antwoordde ik. Waarop hij zei: ‘Dan is het nu genoeg geweest.’
ZONDER DE ZONEN
Hij wilde euthanasie als hij jarig was geweest, zijn verjaardag was op 5 april. Dat hebben we toen vastgelegd. Maar hij kreeg angst dat hij tegen die tijd niet meer wilsbekwaam zou zijn en toen wilde hij het vervroegen. Hij heeft een datum na mijn verjaardag gekozen, drie weken eerder. Natuurlijk maakte dat niks uit, maar voor hem was het belangrijk. Hij werd onzeker en hij vond het genoeg geweest.’
‘De datum van de euthanasie was 19 maart, en ik ben op 14 maart jarig. Er was geen speciale reden om het de 19de te doen, we hebben de datum met de arts geprikt. Hij legde zijn agenda open en zei dat hij die dag tijd had. Zo gaat dat dan. Op mijn verjaardag zijn we met vrienden uit eten gegaan in het Dock’s Café. Niemand aan tafel wist dat Hugo een paar dagen later zou sterven. De vrienden wisten wel dat Hugo zou overlijden aan euthanasie, maar ze wisten niet wanneer. We wilden dat zo weinig mogelijk mensen ervan op de hoogte waren, want we waren bang dat het zou uitlekken. Het was een heel leuke avond. Hugo genoot ervan. Je kon soms wel aan zijn blik zien dat hij ziek was, dan kon hij wat afwezig staren. Maar als het over dingen ging die hem interesseerden, kwam hij onverwacht scherp uit de hoek. Dan was hij alert en maakte hij ook veel grapjes.’
‘De laatste week was enerzijds verschrikkelijk, en ik heb uiteraard veel verdriet gehad, maar anderzijds waren er ook heel leuke momenten. Melancholiek, maar heel bewust en intens. Een lach en een traan. We hebben samen de begrafenis voorbereid en de muziek uitgekozen. Dan zette ik cd’s op en zei hij wat hij mooi vond en wat niet. Intens en intiem was het. Soms heel grappig, dan weer verschrikkelijk droevig. Hugo was geen huiler en hij hield ook niet van huilende vrouwen. Ik huilde toch geregeld en dan troostte hij mij. Hij probeerde het luchtig te houden. Dat deed hij altijd al, hoor. Hij was geen man van onnodige zwaarte, daar had-ie een hekel aan. Ik herinner me nog één moment, heel precies, dat hij heeft gehuild. Maar dat vind ik te intiem om te vertellen. Hugo wilde niet dat zijn twee zonen, Thomas en Arthur, bij zijn overlijden zouden zijn. Ze wisten wel dat het zou gebeuren. De kinderen zijn een paar dagen vóór zijn dood bij ons komen eten. Ik heb toen voorgesteld dat Hugo zich na het eten zou terugtrekken zodat hij hen apart kon nemen. We hadden twee appartementen naast elkaar. De ene zoon is binnengegaan en is een hele tijd bij zijn vader geweest om afscheid te nemen. Daarna is de andere naar zijn vader toegegaan. Zo heeft Hugo het gewild.’
‘Drie dagen voor zijn dood kwam Suzanne bij ons logeren. Zij was niet alleen zijn redacteur, maar ook een heel intieme vriendin. De laatste dag gingen we naar de bioscoop. Eigenlijk wilde Hugo nog naar Parijs, maar dat ging niet meer. Hij had gezien dat er een film draaide die ‘Paris’ heette en daar zijn we met z’n drietjes naartoe gegaan. De bioscoop was leeg, want het was aan het eind van de middag. Daar zaten we met z’n drieën met een ijsje, een Magnum, naar de film te kijken. Hij genoot ervan. Als je beslist dat je euthanasie gaat plegen, kun je moeilijk van het moment dat je het besluit genomen hebt tot het moment dat je doodgaat voortdurend triest voor je uit zitten staren. Dan kun je er beter meteen mee stoppen. We hebben geprobeerd de laatste weken zo luchtig mogelijk door te brengen.’
‘Hugo was gek op tripe, maag. En een Italiaanse vriendin van ons had speciaal voor zijn laatste avond tripe à la romana gemaakt. Een andere vriendin heeft die naar ons gebracht en die hebben we toen met z’n drietjes gegeten, met een flesje wijn erbij. Daarna gingen we naar bed. Alles was op een gegeven moment gezegd. Ik heb die nacht niet geslapen. Hugo wel.’
‘De volgende ochtend ontbeten we met z’n drieën, Suzanne was er ook bij. Hugo had een pak aan met een jasje en een wit hemd. Toen hij zijn eitje at, morste hij op zijn hemd. Ik heb hem nog een schoon hemd gegeven. Wacht even, daar heb ik een fotoboek van. Kijk, hier zit hij aan het ontbijt. Daar zit hij heel tevreden een sigaretje te roken na het eten. Hij ziet er helemaal niet droevig uit, hè? Hier is zijn kopje zelfs een beetje glunderend. Hij berustte erin. Na het ontbijt belde Sylvia Kristel, zijn tweede vrouw. Hugo heeft altijd een goeie band met haar gehad en ik had ook een goeie band met Sylvia. Ik hield echt van haar, ik vond het een heel leuke, levenslustige vrouw. Zij wist dat het die dag zou gebeuren en ze belde om afscheid te nemen van Hugo. Dat was heel mooi.’
‘Aan het eind van de ochtend zijn we met een taxi naar het ziekenhuis gegaan. De arts vond het beter om het daar te doen. Hij wist dat er in de media veel ruchtbaarheid aan zou worden gegeven, en om geen gedoe te krijgen leek het hem beter om het weg te houden van ons huis. Ik herinner me dat de radio aanstond in de taxi. We hoorden het journaal en ik dacht: het volgende journaal is een totaal ander journaal, want dan wordt gezegd dat Hugo is overleden. Ik dacht ook nog dat ik zou kunnen zeggen: ‘Hugo, doe het alsjeblieft niet. We maken rechtsomkeert en we rijden meteen door naar Parijs.’ Dat hadden we kunnen doen, we hadden geen contract dat hij dood moest. Het is een raar moment, omdat je je realiseert dat je het leven en de dood op dat moment in de hand hebt. Onwezenlijk. Toen dacht ik weer aan het moment een paar weken daarvoor toen hij gezegd had: ‘Ik lijd, ik lijd echt, het is genoeg geweest.’ Ik vond het van liefde en respect getuigen om hem te steunen.’
DRINKEN EN ZINGEN
‘Toen we in het ziekenhuis waren aangekomen, zei de arts: ‘Ik heb een room with a view voor jullie geregeld.’ Het was inderdaad een kamer met een heel weids uitzicht, maar het was een gewone, klinische ziekenhuiskamer. Dat vond ik jammer, maar er bestaan kennelijk geen andere kamers. Later heb ik gezegd dat ze voor mensen die sterven misschien een kamer kunnen inrichten die een beetje knus en minder medicinaal is.’
‘Ik had champagne bij me, een heel chique fles Roederer Cristal. Die hebben we met z’n drietjes opgedronken. Hugo heeft in de kamer, sssttt, nog een sigaretje gerookt. Toen het infuus werd aangelegd, kon de verpleegkundige de ader niet goed vinden en ineens werd ik misselijk. Ik heb Suzanne gevraagd of zij bij Hugo wilde blijven en ik ben even naar de gang gelopen. Toen ik weer terug was, hebben we nog wat gebabbeld tot onze arts kwam. Hij zei: ‘Hugo, als je er klaar voor bent…’ Waarop Hugo hem onderbrak en zei: ‘Ik ben er klaar voor.’ Hugo ging op het bed liggen, ik ben naast Hugo op het bed gaan zitten en heb hem vastgepakt. Suzanne stond een eindje verder en ik vroeg haar of ze aan de andere kant van Hugo wilde gaan zitten. Zo zat Hugo echt tussen ons beiden in. Toen ik zag dat de arts de injectie aan het klaarmaken was, ben ik een liedje gaan zingen. Dat hadden we niet afgesproken, dat kwam gewoon in me op. Het was een liedje van Mouloudji: ‘Un jour, tu verras, on se rencontrera / Quelque part, n’importe où / Guidés par le hasard’.
‘Hugo begon spontaan mee te zingen. De arts gaf op dat moment de injectie. Niet lang daarna stopte Hugo met zingen. Ik ook. Toen was het helemaal stil. Hij was overleden. Het is heel gek om te zeggen, maar zijn dood was zó mooi. Zo rustig, zo peaceful, zo harmonieus. Hoe vreselijk wreed en ingrijpend zijn ziekte ook was, op dat moment was er een onwaarschijnlijke sereniteit. Ik had mijn arm achter zijn schouder op het moment dat het gebeurde. Tijdens het zingen had ik mijn ogen dichtgedaan. Toen hij stopte met zingen en de arts zei dat hij was overleden, wilde ik als laatste beeld niet een dode Hugo op mijn netvlies hebben. Heel voorzichtig heb ik mijn arm achter hem weggehaald en ik ben met gesloten ogen naar buiten gegaan. Ik heb hem niet dood gezien, dat wilde ik niet. Later vond ik dat wel vreemd van mezelf, maar ik heb mijn gevoel gevolgd. Mijn laatste beelden van Hugo zijn heel mooi: met een sigaret, met champagne, en zingend. Maar niet dood.’
‘Je kunt het maar één keer doen’ van Barbara van Beukering verschijnt eind februari bij Spectrum.