Daniel Norgren in Koninklijk Circus: heimwee naar de zondagavond van Eppo en Ayco ★★★★☆
In tegenstelling tot alle soorten blues waarmee de winter je kan opzadelen, is de blues van Daniel Norgren een geschenk.
Norgren is geen Evenepoel. Het stond niet in de Zweedse sterrenhemel geschreven dat de liedjesschrijver uit Borås, ergens Zuidwest-Zweden, een grote carrière zou maken. Pas met plaat zes, Alabursy, werd Daniel Norgren door het grote publiek opgemerkt, nadat bluesfans al iets vroeger hadden opgevangen dat ook in de Scandinavische bossen de blues te verkrijgen is.
Intussen is Daniel Norgren met Wooh Dang aan plaat acht aanbeland, en in wezen verschilt dat laatste album weinig met al wat hij ervoor heeft uitgebracht. Het is te zeggen: je kan erover discussiëren of hij nu country, blues of folk maakt, al is dat tijdverspilling, omdat Norgren in de eerste plaats songs schrijft die bedoeld zijn om de donkerste kamers van uw binnenste te decoreren.
Aan het quasi uitverkocht Koninklijk Circus te zien heeft hij de laatste jaren véél aan binnenhuisdecoratie gedaan. Hoe groter de zaal, hoe beter hij voor de dag komt. Je zou vermoeden dat Norgren vooral tot zijn recht komt in erbarmelijke etablissementen waar meer ratten dan cafégangers over de vloer komen, maar ook een grote zaal met een capaciteit van een paar duizend man zat ’m als gegoten.
Daniel Norgren was in Brussel op kruistocht naar je zwakke plek, en kwam na drie zinnen op zijn bestemming aan: ‘You’re the best I’ve ever seen / You’re the apple of my dream / And you’re the flowers in the sun’, uit ‘The Day That’s Just Begun’ liet een zucht van ontroering door het Koninklijk Circus rollen. ‘As Long As We Last’ was een goede tweede: een piano, bas, gitaar, drums baanden zich zij aan zij een weg naar de krop in de keel.
Uit zijn thuisland had de Zweed drie langharige bandleden rond zich verzameld, en zo stonden er vier mannen met een fobie voor kappersscharen op de planken. Een coiffure zegt echter niets over hoe goed je muziek is, hoewel Alex Callier van het tegendeel overtuigd is. Daniel Norgren is geen vedette, hij is de onverzorgde tuinman – geweldige zanger, nog betere gitarist – die naar Scandinavische traditie wéét hoe je een verhaal hoort te vertellen. Hij doet dat in lange, naar dennenbomen ruikende songs.
Op anderhalf uur werden er slechts tien nummers gespeeld, met één toegift in de extra speeltijd. Dat is weinig. ‘Black Vultures’ was luid, ‘Howling Around My Happy Home’ was nog luider. ‘Moonshine Got Me’ was het knuffeldier onder de publiekslievelingen, ‘Helping Hand’ was ontroering van een goed jaar. Norgren draagt de naam van goedkoop Ikea-meubilair, maar is wel gewoon uit het juiste hout gesneden om songs héél lang héél mooi te houden, zonder naar verveling te neigen.
En zo zette op maandagavond een Zweed in Brussel de poorten naar de hemel open. Daniel Norgren doet aan songteksten om grafzerken te versieren. Hij gaf je heimwee naar vroeger, naar de zondagavond van Eppo en Ayco, naar de avonden dat je tissues naast je bed had om de enige juiste redenen. Prachtig concert.