‘Ik was me ervan bewust dat mijn eigen man en ik niet bij elkaar pasten’
Het verhaal van Charlotte (56), die na acht jaar eindelijk haar verliefdheid uitsprak.
Charlotte, 56: “Onze eerste ontmoeting was op een middag in 1998, vlak na mijn verhuizing van Afrika naar een klein Nederlands dorp. Het huis was een chaos, de kinderen fietsten en rolschaatsten in wat pas weken later de woonkamer zou worden. Maar deze vader van mijn zoontjes nieuwe schoolvriendje zat doodkalm aan een hoek van de tafel, voordat hij zijn kind weer mee naar huis nam.
Wat meestal nooit langer dan een kwartier in beslag neemt, duurde nu drie uur. Hij bleek een man die vragen stelde. Hij wilde weten hoe het voor me was, de overgang van Afrika, waar we acht jaar hadden gewoond, naar het land van suikerbieten en klei en wat dit bijvoorbeeld voor mijn vak als beeldend kunstenaar betekende. Hij was slim en maakte me aan het lachen. Humor wordt vaak genoemd in het rijtje mooie ogen, mooie stem, dat klinkt dan altijd een beetje vlak, maar de aantrekkingskracht van humor is natuurlijk meer dan wat grappen.
Samen lachen om hetzelfde, betekent een gedeelde, intieme en onuitgesproken manier van kijken naar de wereld om je heen. En ook al zou ik onze manier tot op de dag van vandaag niet precies kunnen definiëren, was dat gezamenlijke lachen wat me die middag nog het meest raakte.
Ik genoot ervan, zonder erbij stil te staan of ik deze herkenning nader wilde onderzoeken. Alleen al dat ene woord ‘onderzoeken’ was een stap te ver. Want wat viel er te ontdekken? Dat ik in het nieuwe dorp waar ik pas was komen wonen sympathie voelde voor een man die ook nog eens zo lief sprak over zijn vrouw?
Ik was me ervan bewust dat mijn eigen man en ik niet bij elkaar pasten, maar samen pasten we wel heel goed bij onze vier kinderen en het leven dat we hadden gecreëerd. Het grote huis, onze gastvrijheid, de gezelligheid. In Afrika hadden we als gezin een geweldige tijd gehad, en dat maakte me trots.
Op een of andere manier ontleende ik daar iets aan, een soort verankering. Dus, nee, ik werd niet zomaar verliefd op die nieuwe man, ook al leek hij precies te begrijpen wie ik was. En anders dan vaak wordt beweerd, blijk je verliefdheid wel degelijk te kunnen tegenhouden. In de acht jaar die volgden, zag ik hem zo eens in de twee weken. Op het hockeyveld, via onze kinderen, bijna altijd in het gezelschap van andere ouders.
Ik denk dat je achteraf zou kunnen zeggen dat de liefde die ik dat allereerste moment voelde, onzegbaar ook voor ons, al die tijd gewoon is blijven doorgroeien, in de luwte van onze afzonderlijke levens. En misschien juist omdat die zich aan de buitenwereld onttrok, werd die liefde veel steviger dan wanneer we van begin af aan minnaars waren geworden. Wij deden ons niet leuker voor om in elkaars gevlei te komen, en leerden elkaar kennen hoe we echt waren.
Maar dit alles heb ik destijds natuurlijk nooit zo bedacht en gepland. De grote vraag blijft: waarom liet ik het erbij? Waarom nam ik zo’n groot risico hem mis te lopen door zo terughoudend te zijn? Met een moreel oordeel over affaires kon het niet te maken hebben en bang ben ik ook niet snel. Waarom dan toch kreeg ik zelfs op momenten dat ik alleen was, niet eens in gedachten de woorden liefde en verliefdheid over mijn lippen? Natuurlijk heb ik weleens in een flits gedacht, ik wil hem zoenen, zoals die ene keer dat hij na een etentje bij ons thuis, aangeschoten zijn fiets openmaakte. Zijn vrouw was al weg en ineens stonden we met zijn tweeën buiten. Maar dat ik niks deed, moet ermee te maken hebben dat ik mijn hele geëmancipeerde wezen verbond aan mijn man en vier kinderen.
Nog los van alle ellende die ik hen zou berokkenen als ik de boel zou opbreken moet ik hebben beseft, dat ik als vrouw maar meer nog als schilder en fotograaf het beste tot mijn recht kwam binnen het kader van ons gezin. Mijn gezin aardde mij. Ik was sterk, maar wel binnen dat systeem waarin ik zoveel had geïnvesteerd, dat mij zo gelukkig maakte. Het gezin openbreken zou betekenen dat ik de grip op mezelf zou verliezen.
Toen, op een dag hoorde ik dat hij ging emigreren naar Zweden, en ja, dat was het noodsein. Toen moest ik wel. Met zwaar gemoed vroeg ik hem tijdens zijn afscheidsreceptie, toch nog in een impuls, of ik hem voor zijn vertrek een keer alleen kon spreken. Ik wilde zeggen hoe bijzonder hij was. En eerlijk, tot op het moment dat we elkaar een dag later in het bos ontmoetten, had ik nog steeds geen enkele romantische intentie.
Ik had niks te verliezen, dat was mijn enige motief. Maar toen we beiden uit onze auto’s stapten, losten gevaar en dreiging in een klap op en maakten plaats voor zekerheid. Als vanzelf pakten we elkaars hand en zoenden. Ineens werd, toen we eindelijk met zijn tweeën waren, na acht jaar ongestoorde rijping, alles duidelijk. Ik werd alsnog verliefd. Op de man die ik zo goed kende.
Als ik daar nu aan terugdenk, raakt het me diep, hoe verscheurd ik me daarna voelde en hoe het me uiteindelijk niet gelukt is mijn twee diepste wensen – een intact gezin en hij – met elkaar te verenigen. Want ja, hij vertrok. Ik zie hem nog voorbij rijden in dat kleine autootje, op weg naar Zweden, we zwaaiden. Pas heel veel tranen, vertwijfeling en vele gesprekken later kwam hij na twee zware jaren definitief terug. Het lukte hem daar niet. Onze liefde was, eenmaal beleden, onontkoombaar gebleken en onze gezinnen werden alsnog uit elkaar gerukt. Er volgde een ingewikkelde tijd met zeven pubers in één huis die elkaar alleen als vrienden kenden. En toch. Nu iedereen volwassen is, elf jaar later, kan ik zeggen dat ook de kinderen er naar omstandigheden goed uit zijn gekomen. En ik word iedere ochtend wakker naast hem en dan lachen we samen en denk ik soms aan die eerste middag aan de keukentafel.’