‘Ik bleef werken toen ik dakloos was’: acteur Peter Gorissen (‘De twaalf’)
Hij komt de stationsparking van Poperinge opgereden in een aftandse witte Peugeot. De autoramen staan open. Hij excuseert zich voor de sigarettenlucht, vraagt bezorgd of we al iets gegeten hebben, en of we verkouden zijn? Dit is Peter Gorissen: een geniaal acteur, een getroebleerde man. Maar dit jaar vond hij het grote publiek en innerlijke rust.
U kent Gorissen mogelijk van theaterstukken bij de Blauwe Maandag Cie, of van zijn bijzondere en felbejubelde soloreeks Kermis in de hel, precies tien jaar geleden in de Antwerpse Monty. Hij kwam u misschien bekend voor door (gast)rollen in De hel van Tanger, Code 37 of Dossier K.
Maar dit jaar maakte hij ons ongemakkelijk als Arnold, de eenzame weduwnaar die in de fantastische reeks De twaalf moet oordelen over het lot van Frie Palmers. Een eenzame man die met quiche contact probeert te leggen, en verbitterd dichtklapt als dat niet lukt. Het isolement en verdriet van Arnold is Gorissen, die zelf een verleden kent van alcoholisme en dakloosheid, niet vreemd. Hij lijkt wat op zijn personage, geeft hij toe. “Maar dat besef je pas achteraf.”
We tuffen een eindje door Poperinge. Gorissen – gek en geniaal, zo omschreef Callboys-acteur Rik Verheye hem ooit – is nerveus maar welgezind. Hij neemt ons mee naar In ‘t Schuttershof, een volks café dat wordt uitgebaat door twee hoogbejaarde zussen die zich niet gehinderd voelen door ons gesprek om ons folders over de Westhoek toe te stoppen, en Gorissen uit te leggen hoe hij zijn Pineau des Charentes moet drinken (“lang op de tong laten liggen, je zwelgt het in”). Hier zit hij goed, zegt hij, hier is het rustig.
Hoe gaat het nu met u?
“Op dit moment zeer goed. Alles valt op zijn plaats, hier en nu.”
Aan de telefoon zei u: 2019 voelde als een wending in uw leven.
(denkt heel lang na) “Het feit dat ik hier deze stilte kan laten ontstaan zonder dat ik paniek voel omdat ik iets móét zeggen, dat is voor mij de wending. Op televisie komen, dat interesseert me helemaal niet, zeker niet omdat ik vaak paranoïde ben. Anoniem zijn, niet opvallen, is dikwijls mijn strategie in het leven.”
“Maar ik voel me wel meer op mijn gemak. Het leven is wat het is, ik ben wie ik ben. Ik sta altijd op het podium. Ook thuis, als ik alleen ben. Maar tijdens de opnames van De twaalf kon ik voor het eerst mijn eigen coulissen zien. Iedereen heeft zijn coulissen, de dingen die je niet wil of kan zien. Uiteindelijk komt dat neer op angst. Plots kon ik achter de schermen van de verslaving zien, vaststellen dat het bijna een show was, een excuus. Een zelfvernietiging.”
“Ik ben nu in staat om twee pintjes te drinken en dan te stoppen. Dat bewijst dat het geen fysiek probleem is, dus dat kan ik nooit meer als excuus gebruiken. Het gaat om de angst voor de bevrediging, de innerlijke rust, het gevoel dat het goed is, dat er geen verlangen meer is. Want wat daarna? De stilte confronteert je met jezelf. Dat leer ik nu in mijn boerderij waar ik nu woon, in Beveren aan de IJzer.”
Wat heeft die kentering teweeggebracht?
“De leeftijd, de ervaring. De twaalf, dat net op het juiste moment kwam. Het was de eerste keer dat ik mezelf als acteur serieus nam. Dat ik het gevoel had dat ik een personage kon neerzetten, in plaats van dat ik, zoals vaak gebeurt, een dag passeerde voor een rolletje. Ik kreeg alle tijd en respect. Er werd met mij gepraat als mens, niet als acteur.”
“En ook: ik woonde tijdens de opnames al even in een appartement in Raversijde, ik was het weer wat gewend dat ik bestond. Ik was ingeschreven, had een identiteitskaart. Als dan zo’n reeks voorbijkomt, dan is dat als een oase die een regenbui over zich krijgt. Wauw, dat had ik nodig. Wat is toeval? De dingen vallen toe.” (glimlacht)
Even lopen we verloren in verwarring over het woord ‘opname’. Wij hadden het over de serie, hij denkt aan de psychiatrie. Gorissen komt niet meer bij: het is een mopje dat hij blijkbaar wel vaker durft maken op een filmset.
“Er was eens een psychiater – ik had altijd succes bij de psychiaters, ze vonden mij wel interessant – die mijn leven beschreef als een donkere kelder met een piepklein stipje licht. En in die kelder leeft een plantje dat zijn weg zoekt naar dat licht. En voilà, ik heb het licht gevonden. Het had ook niet zonder de pijn en ellende gekund. Dan was ik hier niet geraakt.”
Gorissen werd geboren in Anderlecht. Zijn vader, Jan Gorissen, was toen acteur bij de KVS. Zijn ouders scheidden toen hij amper zes maanden was en zijn moeder nam hem mee naar haar familie in Limburg. Hij had weinig contact met zijn vader, ook een man met een zwaar drankprobleem. “Ik adoreerde mijn vader. Ik had zo’n verlangen naar hem dat ik alles wel goed vond. Zelfs de geur van alcohol uit zijn mond.” Aan moederskant groeide hij op tussen ‘heel trieste vrouwen’. “De ene was weduwe, de ander was gescheiden. Veel miserie allemaal.”
Hij denkt niet dat hij een gelukkige kindertijd heeft gehad, vertelt Gorissen. “Ik heb er nog weinig herinneringen aan. Alles uitgewist. Ik ben ervan overtuigd dat het niet goed is, als een jong kind zich niet welkom voelt. Dat wat ik heb meegemaakt als kind, mij ziek heeft gemaakt. Je mag dat zo opschrijven, hoor. Dat uitspreken heeft een therapeutisch effect.”
Hoe bent u zelf acteur geworden?
“Ik heb nooit lang op één plek gewoond. Mijn moeder is hertrouwd en we verhuisden veel. Op mijn zestiende zijn we in Jette terechtgekomen en om een of andere reden ben ik op de academie beland. Met twee vriendinnen heb ik dan auditie gedaan bij Studio Herman Teirlinck, geen idee waarom. Maar ik mocht beginnen. Evengoed was ik archeoloog geworden, of antiquair.”
Blij dat het zo gelopen is?
“Nu antwoord ik ‘ja’ op die vraag, maar als u mij die vraag drie jaar geleden had gesteld, dan zei ik nee. Dát is het, die wending. Ouder worden en kunnen zeggen: ik had het niet anders gewild.”
Na de Studio trok u naar het prestigieuze UCLA voor een opleiding in methodacting. Hoe kwam u daar bij?
“Ik weet dat niet meer. Maar als u me zou vragen wat ik nog eens wil doen, dan zou ik zeggen: nog eens een paar maanden wonen in de buurt waar ik toen verbleef. Die twee, drie jaren in Los Angeles waren mijn eerste proeverij van een zelfstandig bestaan in de wereld. Dat heb ik daarna nog vaak gedaan: als ik niet wist waar naartoe, dan trok ik naar het zuiden, waar niemand wist wie ik was. Dan kan je van alles zijn.”
Op welk moment is uw leven ontspoord?
“Zoiets gaat geleidelijk aan, maar het is begonnen met de scheiding van de moeder van mijn zoon. Dat ik dakloos geworden ben, is zeker ook door de drank, maar ik had ook geen sociaal netwerk. Ik had heel weinig contact met mijn moeder, mijn broer heeft 35 jaar in Afrika gewoond, en ik had geen plek waar ik ben opgegroeid. Ja, er zijn wel mensen die mij graag zien, maar als je drinkt, dan gedraag je je op zo’n manier dat mensen zeggen: ‘Zo gaat het niet meer, makker.’ Ik neem zeker niemand iets kwalijk.”
U bent wel altijd blijven acteren.
“Veel daklozen vinden geen werk, maar ik heb het geluk gehad dat ik tussendoor altijd kon werken. Ja, dat is bijzonder, dat mag gezegd worden. Hoe ik dat deed? Ik weet het niet meer. Als ik werkte, dan kreeg ik meestal een appartementje of een kamer. Ik vroeg dat zelf, het was niet dat iedereen me kende als een dakloze. Wel als iemand die ongeorganiseerd was: ik had geen auto, je moest voor mij een slaapplaats regelen… Maar goed, als je weet dat je na twee maanden weer weg moet, dan ben je qua gevoel toch dakloos.”
Hoe overleefde u op straat?
“Ik herinner mij één periode in Antwerpen, dat was de ergste. Toen heb ik in De Biekorf geslapen (nachtopvang van het Centrum Algemeen Welzijnswerk, LB). Ik kwam op straat iemand tegen die ik kende van het werk, en hij vroeg hoe het met me was. Ik antwoord: ik ben dakloos. En hij slaat me al lachend op de schouder: ‘Gij zijt toch nogal ne gast, hè.’ Dat drong niet door bij hem, dat vond ik wel heel erg. Een bevriend koppel is mij toen ook voorbijgewandeld, ze herkenden mij niet. Dat zijn heel straffe herinneringen.”
“Meestal ging ik weg. Ik heb heel lang in Antibes gezeten, in Avignon. Daar ging ik langs de bussen met Vlaamse toeristen staan en zei (steekt zijn hand uit): ‘Ik ben ook Vlaming.’” (lacht)
Schaamde u zich daarover?
“Iemand iets vragen omdat je honger hebt, dat vind ik niet erg, dat voelt terecht. Maar de mensen op straat, ze voelen het direct, hè. Dat je dakloos bent, dat je geen doel hebt, verloren loopt. Ze zien het aan hoe je eruitziet, aan de plastic zak die je bij je hebt, en ze ontwijken je. Dat vond ik het ergste. Vooral omdat ik sowieso al last heb van paranoia en me niet welkom voel.”
U stond buiten de wereld.
“Absoluut. Toen ik pas mijn boerderij had, ging ik op straat kijken hoe het er langs buiten uitzag. Hoe gezellig het binnen was.”
Als u in het afgelegen Beveren aan de IJzer gaat wonen, dan zet u zich toch ook weer wat buiten de wereld?
“Of er midden in. Daar wonen ook mensen, hè. Mijn buren zijn nu landbouwers. Niet te veel poespas.”
U heeft al verteld dat u, tot uw grote spijt, sinds uw scheiding geen contact heeft met uw zoon. Hij was nog maar een kleuter toen.
“De paar keer dat ik hem zag, kon ik niet tegen het afscheid. Ik had ook last van zelfprojectie. Als hij fijn zat te spelen met blokken, zag ik mijn eenzaamheid in hem. Dat was heel heftig.”
“In de weinige ontmoetingen die we hebben gehad, heb ik hem eens gezegd: ‘Misschien heb ik je wel veel ellende bespaard.’ Ik heb ooit een tekst geschreven – ik was nog geen twintig – waarin ik stelde: ‘Ik zal de locomotief zijn die de trein doet stoppen.’ Dat ging over mijn vader en zijn drankgebruik. Misschien heb ik het op deze manier wel doen stoppen. Onbewust, hè.”
Het leven was voor hem geen keuze, zegt Gorissen. Hij heeft niets besloten, maar werd voortgestuwd als een vis in de rivier. “Ik denk dat niemand iets kiest in zijn leven. En zelfs een keuze is geen keuze, want dat heeft alles te maken waar je vandaan komt.”
Hij heeft nu het gevoel dat alles met alles te maken heeft, beschrijft het leven en de wereld als cirkels. “Ik word heel ontroerd nu, ik weet niet waarom. Ik ben eigenlijk op zoek naar de ultieme zin, woord of geluid. Of het ultieme niets. Maak maar eens niets. Iedereen vraagt zich af waarom we hier zijn, maar ik vraag me af: waarom zijn we hier niet niét?”
Griet Op de Beeck schreef ooit over u: ‘Over geen enkele acteur is vaker in termen van genialiteit gesproken, over geen enkele toneeldocent zijn zoveel studenten lyrisch, over geen enkele theatermaker doen meer verhalen de ronde. En de meeste zijn waar.’
(haalt zijn schouders op) “Dat is natuurlijk fijn, dat mensen iets aan je hebben. Maar iedereen heeft zijn genialiteit. Je kan dat woord ook als een scheldwoord beschouwen, maar dat doe ik niet, want zo bedoelt ze het niet. Er is al eens ‘goeroe’ naar mij geroepen, als scheldwoord. Dat vond ik fantastisch.”
Waarom waren uw studenten zo lyrisch over u?
“Ik heb geduld. Ik beschouw hen niet als studenten, maar als makers. En ik ben constant met hen bezig. Lesgeven is het liefste wat ik doe. Ik ga nu, als deel van mijn wending, workshops organiseren voor acteurs en regisseurs.”
Geeft De twaalf uw carrière een nieuw elan?
“Ik heb in een paar prachtige kortfilms meegespeeld en ik wil zelf een film draaien. Met weinig geld en de hulp van vrienden. Een beetje alternatief. Het verhaal is af: een man die in het midden van zijn leven hoort dat Sinatra gestorven is. Hij pakt zijn spullen in en rijdt weg. Hij weet niet waar naartoe, maar is blijkbaar op zoek naar de plekken uit zijn jeugd. Alles komt terug, en hij neemt vrede met zichzelf.”
“Als ze me morgen bellen voor een mooie rol, dan ga ik zeker praten. Maar mijn naam is natuurlijk ook een beetje aangebrand. Ik was vroeger niet altijd even betrouwbaar. Maar met het ouder worden denk ik, over de mensen die ik ken: laten we elkaar weer in de armen vallen. Zo erg was ik nu ook weer niet. Ik heb geen moord gepleegd, hé, ik ben enkel wat ‘labiel’.”
Lukt het om opnieuw aansluiting te vinden?
“Ik weet het niet. Ik doe niets liever dan thuis wakker liggen en geen afspraak hebben. Volgens mij is dat het doel van het leven: het beleven van het ouder worden. Niet naar het einde toegaan, dat bedoel ik niet, maar naar de essentie gaan, elke dag meer en meer. Geduld hebben. En hoe meer vertrouwen, hoe beter het gaat. Dat wil niet zeggen dat ik hele dagen gelukkig ben. Ik kan ook een paar uur in mijn zetel zitten en me echt slecht voelen. Maar nu weet ik dat als ik het lang genoeg voel, dat het voorbijgaat.”
Is het rondzwerven voorbij?
“Mocht ik elke maand mijn pensioen krijgen, dan zou ik misschien wel weer de straat op gaan. Elke dag 20 euro om uit te geven, wat een rijkelijk leven. (glimlacht) Dat is wel wat meer dan niets.”
Het is de dag voor oudejaar en we hebben het nog even over de feestdagen en de week die komt. Na de jaarwissel zal Gorissen zijn broer bezoeken, en daarna zijn moeder. Voor hem zijn dat uitzonderlijke familie-uitstappen. Vindt hij het moeilijk, die dagen alleen? “Nee, dat is allemaal voorbij. Ik ben alleen, maar ik ben niet zielig. Gelukkig, godzijdank.”