Onze Man getuigt over zijn armoedige kinderjaren. ‘Pas later realiseerde ik me dat de naalden op het aanrechtblad niet dienden om medicijnen in te spuiten’ – Humo: The Wild Site

Gepubliceerd op Auteur: koenarchief
Bron: Humo

Lees meer in ons dossier Armoede

‘Ik ben 6 jaar oud wanneer helpers van de deurwaarder onze huisraad naar buiten sjouwen. Mijn speelgoed mag ik houden’

Donderdagmorgen, 11 uur. Ik kom thuis na een wandeling met mijn dochter. Er ligt een brief op de deurmat, naast de gebruikelijke reclametroep en een in cellofaan verpakt exemplaar van De Groene Amsterdammer. De brief is van een incassobureau. Ik schrik. Dat is even geleden. Terwijl ik naar de naam op de envelop tuur, gaan er een paar bellen tegelijk af. Ik voel angst, en weerzin om hem open te maken. Ik denk aan de jaren 80, aan mijn jeugd in Crooswijk, een volkswijk in Rotterdam waarvoor het citaat van Dimitri Verhulst geschreven lijkt: ‘God schiep de dag en wij sleepten ons erdoorheen.’

Ik kom terug van school. Ik zie mijn moeder, vastgevroren in de bijstand, doodsbang voor mijn vervreemde vader, op haar hurken zitten bij de ingang van onze flat. Op de vloer ligt een pak enveloppen, wel een decimeter dik. Op dat moment snap ik het nog niet, maar het zijn brieven van schuldeisers. Nu ja, brieven… Dat zou impliceren dat er eventueel ook leuk nieuws in kan staan. Maar nee, het zijn aanmaningen. Hoewel we geen cent hebben en de schulden vooral van mijn vader zijn, blijven ze bij ons op de deur rammen. Ik ben 6 jaar oud wanneer helpers van de deurwaarder onze huisraad naar buiten sjouwen. Wat we nog mogen houden: mijn speelgoed, keukengerei, de koelkast én de manshoge stapel vinyl die mijn vader heeft achtergelaten. Terwijl de laatste sjouwer de deur achter zich dichttrekt, zie ik hem nog net een gebaar maken naar zijn collega – hij knijpt zijn neus dicht, en ik hoor gelach. Vijf minuten later duw ik de punt van een potlood net zo lang in de palm van mijn hand tot er bloed te zien is.

Als ik het bovenstaande verhaal vertel, dan volgt al snel de vraag: ‘Hoe was dat dan, arm opgroeien?’ Begrijpelijk, voor de meeste mensen is arm opgroeien een ver-van-mijn-bedshow. Althans, voor de meeste mensen die me nu omringen. Tot mijn 10de kende ik niemand die níét de grootste moeite had om de eindjes aan elkaar te knopen. Dus, hoe was het om arm op te groeien?

Niet anders dan opgroeien in een nieuwbouwwijk, of in een statige buurt. Het komt er simpelweg op neer dat je het weinige koestert wat je hebt. En dat je een front vormt met lotgenoten. In onze buurt gingen we niet op vakantie. Op reis gaan leek voor mij net zo onmogelijk als de Mount Everest beklimmen. In een sportclub zat ik ook niet. Wedstrijdjes spelen deed ik op straat, en niet in het shirt van een vereniging. De littekens staan 25 jaar later nog steeds op mijn knieën, als een blijvende herinnering aan de straatstenen.

Arm zijn komt vooral neer op leren praktisch te zijn. Het is geen pretje, maar het maakt je vindingrijk. Wie weinig heeft, leert snel hoe hij creatief kan zijn. Arm zijn leidt ook niet tot het grootste ongeluk. De meeste kinderen met wie ik opgroeide, hadden niet veel. Toch waren de meesten in onze buurt niet slechtgemutst, integendeel. Ze waren gastvrij en open. Ze maakten het beste van hun situatie.

Laat me, om u te doen begrijpen hoe dat in de praktijk gaat, bij de hand nemen. Laten we naar een plek gaan waar iedereen weleens passeert: de flessenautomaat in de supermarkt.

Kijk, daar staan drie mensen in de rij. Wie van hen heeft de bescheidenste middelen? U wijst voorzichtig naar de man met vieze, bruine teennagels? Hij draagt inderdaad twee verschillende slippers en heeft een beduimeld zakje in de hand. Zonet zocht hij nog in de vuilnisbak naast de automaat naar een vergeten fles. Maar dat is niet de arme. Het is een zonderling, en die vind je in alle milieus. Hetzelfde geldt voor de alcoholist, de derde in het rijtje. Nee, het gaat om de vrouw in het midden.

Inderdaad, op het eerste gezicht een doodgewone vrouw. Ze draagt een simpel spijkerjack. In haar linkerhand heeft ze een stevige boodschappentas, van het soort dat je niet meteen weggooit. Als je goed kijkt, zie je dat ze versleten is aan de hoeken. Ze gebruikt de tas al lang. Die puilt uit van de flessen. Een flinke drinkster? De uitbaatster van een kantine? Nee, deze vrouw spaart. Statiegeld is van groot belang voor wie niet veel heeft. Het kan het verschil tussen een vol en een halfvol bord betekenen.

We volgen haar verder door de supermarkt. Ze werkt de schappen snel af. Ze weet waar alles ligt, en ze weet wellicht tot op de cent wat het kost. In geen tijd is ze bij de kassa. Ze legt de koopwaar op de band en maakt geen oogcontact met de caissière. In haar linkerhand heeft ze wat kleingeld, en de statiegeldbon. Als de caissière die scant, zien we de vrouw heel even twijfelen. Ze heeft toch wel goed gerekend? Jawel, ze krijgt zelfs nog wat geld terug.

‘Pas later realiseerde ik me dat de naalden op het aanrechtblad van mijn vader niet dienden om medicijnen in te spuiten’

Heroïnejunkie

Ook mijn moeder en ik verzamelden flessen. Als ik op school een lege fles zag staan, dan stopte ik die snel in mijn tas. Scheelde weer een gulden, in die tijd. Sowieso spaarden we van alles.

Mijn moeder had drie bescheiden baantjes, waarmee ze net genoeg verdiende om ons tweeën in leven te houden. Koken deed ze twee keer per week, en dat verdeelde ze dan in zeven porties. En op zaterdagmiddag aten we een ijsje. Dat was het.

Verder waren we alleen. Mijn vader was al snel na de geboorte vertrokken. Volledig ongeschikt voor welk deugdelijk leven dan ook. Nu ik wat ouder geworden ben, en min of meer in zijn voetsporen ben getreden door zelf een gescheiden vader te zijn, snap ik hem wat beter. Op de weinige momenten dat mijn moeder vroeger over hem praatte, begreep ik al dat het vaderschap, en zelfs normaal leven, voor hem een grote uitdaging was. Hij was een getalenteerde kunstenaar en een schaakmeester – twee passies die hij niet alleen via de genen, maar zelfs actief op mij als kind heeft overgebracht. Mijn herinneringen aan hem spelen zich vooral af in vrijwel lege flatjes in verloederde Rotterdamse wijken. Vrijwel leeg, omdat er geen spullen meer stonden. Mijn vader was een heroïnejunkie die zijn huisraad verpandde om zo aan drugs te raken. Als kind nam ik de kale appartementen voor lief. Pas later realiseerde ik me dat het kookstelletje dat er altijd stond, waarschijnlijk diende om heroïne in uit te koken. Dat de naalden op het aanrechtblad niet dienden om medicijnen in te spuiten. Toch heb ik warme herinneringen aan mijn bezoekjes, die af en toe op een zaterdag plaatshadden. Dan speelden we schaak op de betonnen huiskamervloer, en hij vroeg me telkens enkele platen en een draagbare pick-up van thuis mee te nemen. We luisterden dan samen naar The Rolling Stones, een groep waar ik nog altijd gek op ben. Als ik ‘Sticky Fingers’ opleg, dan zie ik mijn vader met een van verrukking vertrokken hoofd, en op de tonen van ‘Brown Sugar’, zijn loper verplaatsen op het schaakbord. Ik zie mezelf daarna terug naar huis slenteren, moederziel alleen, 8 jaar oud. Altijd opnieuw weerklonk ‘You Gotta Move’ in mijn hoofd, en de bijbehorende gedachte dat het allemaal misschien toch niet zo normaal was. Dat een jong kind geen graatmagere kerels in het huis van zijn vader behoorde tegen te komen, mannen die vaak een lepel in de ene hand en een aansteker in de andere hielden.

Die bezoekjes op zaterdag hielden op een gegeven moment op. Iemand had lucht gekregen van wat er in de flat van mijn vader gebeurde, en hij werd gesommeerd mij met rust te laten. Het maakte mij alleen maar kwader als kind – ik had al niks, en nu bleek er ook nog boven mijn hoofd van alles besloten te worden.

Daarna zag ik hem nog sporadisch, maar veel hartelijkheid was er niet meer bij. Ik bracht tijd bij hem in zijn café door, op het Noordereiland in Rotterdam. Dan kreeg ik bitterballen als ontbijt. Af en toe zag ik hem de dochter die hij had aangenomen van zijn toenmalige vriendin, wat geld toestoppen. Zij wél. Op een dag werd ik daar zo kwaad om dat ik wegliep. Terwijl ik al op de Willemsbrug liep, keek ik om. Ik hoopte dat hij me achterna zou komen, en zo voorgoed een einde zou maken aan alle ellende. Hij kwam niet, en ik liep alleen terug naar Crooswijk. Daarna heb ik hem een jaar lang niet gezien.

‘Tot mijn 10de kende ik niemand die níét de grootste moeite had om de eindjes aan elkaar te knopen’ Vincent Cardinaal als kind

Rood van woede

Langzaam begon zich de woede in mij te nestelen die de échte keerzijde van arm zijn symboliseert. Ieder schooljaar werd mijn bewustzijn van de wereld groter, en ieder jaar werd ik bozer. Niet dat ik het dagelijks liet merken. Ik was een druk kind, open en actief. Soms was het lastig, en ik was zeker geen ideale schoonzoon, maar ook geen probleemgeval. Als mijn bescheiden komaf een probleem kon gaan vormen, liep ik bij voorbaat al weg. Zo omzeilde ik menige gênante situatie. Of nog erger: medelijden. Dat is het allerergste. Als ik het voelde, werd ik vanbinnen witheet, met later een gitzwart schuldgevoel als resultaat.

Zo ging ik op mijn 10de naar een verjaardagsfeestje van een vriendje. Hij werd 11. Zijn ouders hadden het redelijk voor elkaar. Ze behoorden tot de middenklasse, maar ze deden zaken die voor mij onbereikbaar leken. Een dagje Efteling, om het halfjaar nieuwe schoenen voor alle drie de kinderen, en op vakantie in de zomer. Het vriendje kreeg voor zijn verjaardag een walkman van Sony. Terwijl ik meelachte tijdens het uitpakken, voelde ik de onredelijke kwaadheid al opkomen. Hij een walkman? Voor die suffe smurfenhouse waar-ie naar luisterde? Tss. Even later nam zijn vader me apart. Hij pakte iets uit een keukenla. Nog een walkman. ‘Het is een wat oudere, maar die mag jij hebben.’ Hij gaf me een knipoog en weg was-ie. Een mooi gebaar, en nog bescheiden uitgevoerd ook. Maar dat zag ik toen niet. Het werd me te veel.

Via hun tuin kwam ik op straat, en rood aangelopen liep ik naar huis. Dat was wel nog even stappen. Halfweg kwam ik langs een pleintje. Kinderen trapten per ongeluk een bal mijn kant op. Ik aarzelde geen moment, pakte de bal en schopte hem op het dak van de basisschool naast het plein.

Aangekomen voor mijn eigen huis haalde ik de walkman uit mijn zak. Ik keek er even naar. Het was een fraai exemplaar, zo één waarbij je het bandje er niet uit hoefde te halen om de andere kant te beluisteren. Daarna gooide ik hem stuk op straat. Binnen zat mijn moeder huilend aan de keukentafel. De ouders van het vriendje hadden gebeld, niemand wist waar ik was, ze waren doodongerust. Het kon me niets schelen. Zonder wat te zeggen sloot ik me op in mijn kamertje. In de weken erna veranderde het vriendje in een vage kennis.

Zelfmedelijden

Zulke voorbeelden waren er meer, vooral in mijn tienerjaren. Klasgenoten hoefden maar te laten vallen dat ze thuis paarden hielden, of ik zon al op wraak. Ik plakte hun agenda’s dicht met lijm of pakte ze keihard aan tijdens het voetbal op het schoolplein. In mijn opstellen voor Nederlands spatte het geweld van de pagina’s. Later werd die vreselijke manier van afreageren minder, maar ik bleef raadselachtige dingen doen.

Ik was extravert en danste tegelijk om de moeilijke emoties heen. Zelfs de komst van mijn stiefvader, die eindelijk een snuifje middenklasse aan ons bestaan toevoegde, veranderde daar weinig aan. Op de zo gedroomde, en niet meer verwachte, eerste zomervakantie die ik op mijn 15de maakte, was ik kribbig. Terwijl mijn moeder en stiefvader Rhodos verkenden, wisselde ik geen woord. Ik las onophoudelijk boeken aan het zwembad, en mijn walkman joeg Nirvana door mijn oren.

Zo tuimelde ik ook door het twintigersbestaan. Uiteraard heb ik een paar studies ver-kloot, ik hing liever de populaire jongen uit in het café. Ik was een tenenkrommend geval van zelfmedelijden geworden, maar ik was lang, te lang te trots om het te erkennen. Laat staan iets te veranderen. Ook trapte ik in de val waarbij armoede van generatie op generatie doorgegeven lijkt te worden. In de geest van mijn moeder én mijn vader – zo ongeveer de eerste keer dat ik ze samen in een activiteit kan plaatsen – weigerde ook ik post open te maken. Ik bouwde een grote schuldenberg op, en ondertussen zweeg ik als het graf.

Later schreef ik er als journalist een aantal artikels over, en sprak ik met mensen die exact hetzelfde hebben gedaan. Je kop in het zand steken is dom, maar het is ook een handig verdedigingsmechanisme als het water je tot aan de lippen staat. Daarnaast mis je al een zeker respect voor de overheid. Zelfs nu ik mijn leven als dertiger beter op orde heb, wantrouw ik instinctief alle afspraken die je met instanties kunt maken. Er is altijd de verwachting dat hun beloftes uiteindelijk waarschuwingen zullen blijken.

Zinloze kwaadheid

De ommekeer in mijn leven, of in elk geval een ommekeer, kwam op een zondagmorgen, een jaar of tien geleden.

Met een ongelofelijke kater strompel ik naar de buurtsuper met een paar lege colaflessen, gejat van een huisgenoot. Als ik een kwartier later de statiegeldbon wil inleveren, kijk ik naast me. Een ventje van nauwelijks een jaar of 7 probeert een groot pak rijst af te rekenen, maar hij komt geld tekort. De man achter de kassa is onverbiddelijk. Ik staar naar mezelf in de antidiefstalspiegel. Eindelijk realiseer ik me hoe zinloos mijn kwaadheid is. Hoe moe ik van mijn eigen gedrag ben. Ik pak de statiegeldbon en leg hem zonder na te denken voor de neus van de man achter de kassa. ‘Heeft-ie zo genoeg?’ Ik wacht het antwoord niet af en loop de winkel uit. Mijn boodschappen blijven op de band liggen.

Terug naar die donderdagmorgen, onlangs. Ik sta nog steeds met de brief van de deurwaarder in mijn hand en ik kijk naar mijn dochter. Zij heeft geen idee van de wereld die in mijn hoofd passeert, en dat wil ik graag zo houden. Er zit maar één ding op: openscheuren, die brief, en mijn verantwoordelijkheid opnemen. Het valt mee. Mijn abonnement van de spoorwegen is een weekje te laat betaald. Of ik nog extra kosten wil voldoen. Welja. Ik maak het geld over en bekommer me verder om mijn dochter. Ik maak eten voor haar en voel me prima. Hoewel niks in mijn leven ongecompliceerd is, is de kwaadheid in elk geval zo goed als weg. Of misschien vertel ik mezelf dat alleen maar.