Bron: De correspondent
Ik krijg weer een goed humeur als ik eraan denk. De vaste opening van het schoolorkest waar twaalfjarige violisten en achttienjarige trompettisten de ouverture van Star Wars speelden, de strak bassende en drummende meisjes die hun meerstemmig zingende vriendinnen begeleidden, de jongen die je nog geen vijftien zou geven maar opeens met een zware basstem ‘Greased lightning’ begon te zingen en mijn eigen zoon die tot mijn verrassing niet alleen ‘St. James Infirmary’ speelde op de piano, maar er ook bij ging zingen.
Dat was niet het enige waar ik een goed gevoel van kreeg. Het was ook het praatje dat achteraf werd gehouden. In tegenstelling tot andere avonden was het niet de rector of een schoolbestuurder die sprak, maar een tamelijk bescheiden leraar die ook coördinator van de bovenbouw was.
Geheel tegen mijn verwachting stak deze man geen ronkend marketingverhaal af over de prestaties van de school, sprak hij niet over ‘grootse talenten’ of over kinderen die hun ‘passie’ najagen en zei hij niets over de gunstige invloed van muziek op de intellectuele prestaties van kinderen.
Hij leek vooral oprecht ontroerd en zei dat hij het zo fijn vond om te zien hoe kinderen uit verschillende klassen en van verschillende niveaus samen muziek maken.
En hij zei dat hij zeer trots was op de muziekleraar die al bijna dertig jaar kinderen het podium op trekt en muziekstukken zó bewerkt dat zo veel mogelijk leerlingen mee kunnen doen – wat vaak leidt tot een bijzondere mix van instrumenten.
De school is een markt geworden
Ik vond het oprechte verhaal van de coördinator een verademing. In de acht jaar die ik nu als ouder rondloop op verschillende middelbare scholen heb ik namelijk de gelikte marketing en bijbehorende praatjes van de scholen enorm zien toenemen. Scholen zijn merken geworden en kinderen worden gereduceerd tot consumenten of producten die – mits goed geselecteerd – de school punten, status en daarmee geld kunnen opleveren.
Oxford en Cambridge, we moesten het serieus overwegen
Dat zag ik ook op de scholenmarkt waar ik vorig jaar met mijn groep-acht-zoon rondliep. Die leek – in tegenstelling tot negen jaar geleden – wel een soort huishoudbeurs. Met lichtgevende pennen, kekke rugzakjes, etuis, computerspelletjes en snoep – suikervrij natuurlijk – werden kinderen de professionele stands ingelokt waar goed uitziende leerlingen vlotte praatjes hielden over hun school.
Zijn de leerlingen eenmaal binnen, dan begint de ‘aftersale.’ Op een avond voor ouders van de oudste leerlingen van het zelfstandige gymnasium waar mijn oudste zoon op zat, bleef de decaan ons de hele avond stroop om de mond smeren. Het aantal keren dat de vrouw benadrukte dat wij ouders waren van ‘zéér getalenteerde kinderen’ (die zij als school toch maar mooi hadden binnengehaald) was niet op een hand te tellen.
Ze gaf ons ook tips en adviezen waarmee we ons ‘kapitaal’ ook straks weer goed in de markt konden zetten: Oxford en Cambridge, we moesten het serieus overwegen. Maar ook een jaartje vrijwilligerswerk in een ontwikkelingsland – als je een flink bedrag neertelde waren er leuke organisaties die dat konden organiseren. Het stond ook goed op het CV, zo verzekerde ze ons.
Wat hier problematisch aan is
Nu heb ik geen bezwaar tegen een beetje ambitie, maar het aanwakkeren van die ambitie is iets waar je heel zorgvuldig mee om moet gaan. Wie praat en denkt in marketingtermen – ‘exellent,’ ‘toptalent’ en ‘in- en outputcijfers’ doet dat niet. En dat heeft twee grote nadelen.
Op de eerste plaats is het demotiverend. Door als school de prestaties zo te benadrukken in al je uitlatingen kun je kinderen faalangstig maken. Gedachten als ‘zo goed kan ik nooit worden’ of ‘als ik het nu nog niet heb gemaakt, wordt het blijkbaar niks met mij’ liggen dan op de loer.
Van de beroemde psycholoog
Lees hier meer over het werk van Carol Dweck. Carol Dweck weten we ook dat als je te snel tegen kinderen zegt dat ze bijzonder getalenteerd zijn, ze veel minder onderzoekend en ondernemend gedrag vertonen. Als je juist de resultaten van hun inspanningen viert, ruimte maakt voor mislukkingen en kinderen stimuleert om na een mislukking het nog een keer te proberen, werk je namelijk aan hun intrinsieke motivatie. En dat is iets dat hun kans op succes uiteindelijk veel groter maakt.
Het tweede grote nadeel van dat marktdenken is dat je niet de ontwikkeling van het kind maar de ‘in- en outputcijfers’ centraal stelt. Dan wordt het voor scholen interessant om kinderen in een zo kort mogelijke tijd door de school heen te jagen, desnoods met een lager diploma als ze een keer dreigen te blijven zitten. Ruimte om een jaartje uit de bocht te vliegen – bijvoorbeeld omdat je net een nieuw muziekinstrument hebt ontdekt – is er dan veel minder bij.
En dat botst volledig met de recentste inzichten over de ontwikkeling van het brein van kinderen. De hoogleraar neuropsychologie Jelle Jolles benadrukt in zijn recent verschenen boek Het Tienerbrein steevast het verschillende tempo en de verschillende manier waarop het brein van kinderen zich ontwikkelt. Om dat te illustreren haalt hij zichzelf als voorbeeld aan: zonder leraren die vertrouwen bleven houden in zijn kunnen (ook toen hij met een flinke lijst onvoldoendes bleef zitten in de tweede klas) had hij nooit zijn gymnasium afgemaakt. Later studeerde hij cum laude af.
Laat scholen weer wat meer een zandbak zijn waarin je mag experimenteren. En laten wij als ouders en leraren wat meer genieten van de zandtaartjes, zoals de coördinator van de bovenbouw deed na de muziekavond. In zo’n ontspannen en betrokken sfeer komen kinderen veel beter tot hun recht.